Eerste herindeling 1818

Drie en tachtig jaar gemeente in de vorige en drie en tachtig jaar in deze eeuw. De gemeente Bergharen is op 1 januari 1818 ontstaan door de samenvoeging van gemeente Bergharen met de gemeente Hernen-Leur. De samenvoeging is een van de maatregelen geweest, welke na de inlijving bij Frankrijk door keizer Napoleon, door de nieuwe regering zijn genomen. Zoals ook thans het geval is werd aan Gedeputeerde Staten opgedragen de voorbereidin­gen te treffen voor een herindeling. De gecommitteerden uit dat College in Gelder­land, te weten J.C.E. van Lynden (gouverneur), J.A.L.F.C. van Nagell, A.A. Gaymons en Joh. Brantsen schreven hierover een brief aan de plattelandsburge­meesters op 13 mei 1816 en de burgemeesters werden gemachtigd ‘namens de gouverneur in overleg met de gemeenteraad een aantal vragen nauwkeurig te doorgronden en te beantwoorden‘. Daarvoor werd echter slechts een zeer korte tijd geboden: Vóór de 24e van diezelfde maand moest de vragenlijst zijn ingezonden. Die korte termijn was echter bittere noodzaak, omdat de gecommitteerden voor het einde der maand hieromtrent een volledig rapport en advies- moesten aanbieden ‘Hun Edel Groot Achtbare‘ en daarmee is dan de gouverneur oftewel zoals die thans wordt genoemd Commissaris der Koningin bedoeld. De brief hield verder al een duidelijke.vingerwijzing in:

‘Moetende wij U Edel Gestrenge benevens den Gemeente Raad, bij zoo verre Gijl. (is Gijlieden) verlangen mogt, op elk Dorp, een afzonderlijk administratief Bestuur te behouden of daar te stellen, doen opmerken dat de kosten daarvan vrij aanmerkelijk zullen wezen en geheel ten laste der ingezetenen komen, waarom het ons dan, voor het belang derzelven meer verkiezelijk toeschijnt, om, indien zulks zonder aanmerkelijke inconveniënten (bezwaren) kan geschieden, in deze eene vereeniging met een of meer naburige Dorpen, te adopteren’.

Met deze laatste volzin kon de gemeenteraad het wel doen, maar nog meer de burgemeester, die kennelijk alleen maar met de raad overleg behoefde te plegen en dan zijn eigen standpunt naar Arnhem in kon zenden. Ook van de eigenaren van de Heerlijkheden in de provincie en met name hier aan ‘den Herre van Balveren Heer der Heerlijkheid Leur’ werd een brief verzonden. Niet echter zoals aan de burgemeesters van één kantje, maar wel bijna vier. Voor 1795 konden de Heerlijkhederi een eigen administratief bestuur instellen en daarvan was ook in Leur gebruik gemaakt.

De gecommitteerden legden nu in de brief aan de Heer van Leur het plan voor tot verdeling van het platteland in Hoofd-Ambten en Schout-Ambten, Onder Hoofd-Ambten behoorden drie of meer Schout-Ambten. Deze Schout-Ambten – en met name gold dit zeker voor het piepkleine Leur – zouden in het algemeen bij een inwonertal beneden de duizend uit een combinatie van twee of meer dorpen gaan bestaan, terwijl het bestuur moest worden samengesteld uit een Schout, een secre­taris, een ontvanger en vier of zes raadsleden. Onder goedkeuring van ‘hun Edel Groot Achtbaren’ kon de Schout zelfs tevens Secretaris van Ontvanger zijn. Hij was voorts, hetzij alleen, hetzij in overleg met de raad, belast met de handhaving der Politie en de administratie van de Financiën in de gehele omvang. Assistentie kreeg hij daarbij van twee assessoren (bestuurs­leden) en die waren tevens lid van de raad.

Deze werden jaarlijks aangewezen. Het salaris van de Schout moest hoog genoeg zijn om van te bestaan, zodat hij zich geheel aan de bediening er van kon toewijden. Alleen de praktijk was anders. Ongeveer dezelfde waarschuwing volgde als aan de burgemeesters, dat de Heer­lijkheid zelf de kosten moest dragen en met het vooruitzicht van een volledig betaalde Schout waren die niet gering. Wel bleef het voorrecht (praerogatief) bestaan zelf de ambtenaren te benoemen, welk voorrecht echter heel betrekke­lijk was. Ook hier werd een minimum inwonertal van 1000 genoemd. De Heer kreeg tot het einde der maand de gelegenheid advies uit te brengen aan de Gouverneur. Duidelijk werd gewerkt in de richting van een samenvoeging van kleinere gemeenten en heerlijkheden beneden de 1000 inwoners. Andere bestaan­de voorrechten van de heerlijkheden zouden overigens niet aangetast worden. Op 24 mei 1816 gaf Koning Willem I richtlijnen, die we tegenwoordig een herin­delingswet noemen. Pogingen van Bergharen noch van Leur om de eigen zelfstan­digheid te redden, werden op schrift gevonden, zodat we gevoegelijk kunnen aan­nemen dat het schrijven van

Gedeputeerde Staten als onvermijdelijk werd aan­vaard. Inspraak van de raad was er wel, de bevolking kwam er echter helemaal niet aan te pas.

Op 31 december 1817 verscheen de volgende mededeling van de Gouverneur der provincie Gelderland. Merkwaardig genoeg wordt Hernen in deze stukken niet ge­noemd. Uit andere gegevens blijkt echter duidelijk, dat Hernen en Leur samen één gemeente vormden met als burgemeester vanaf 1814 Coenraad J.W.A. van Balve­ren die in 1818 burgemeester of schout werd van de nieuwe gemeente of het schoutambt Bergharen, dat tot op heden nog omvat de dorpen Bergharen, Herren en Leur. Terugduikend in de tijd van de Franse bezetting konden we constateren, dat in ieder geval vanaf 1810, maar waarschijnlijk zelfs reeds vanaf 1806, als maire (is franse woord voor burgemeester) van Hernen-Leur, fungeerde Theodorus Adria­nus van Gelder, die echter eind 1812 moest aftreden wegens zijn benoeming tot vredesrechter te Nijmegen (Juge de Paix). Hij werd vanaf 1813 opgevolgd door Coenraad J. W.A. van Balveren. In Bergharen was in 1813 Francois Verheijen burgemeester en die werd in 1814 ook opgevolgd door genoemde van Balveren, die dus reeds voor de samenvoeging van 1818 burgemeester van de beide vroegere gemeenten is geweest.

LEUR ZELFSTANDIG?

Een nog merkwaardiger verschijnsel deed zich voor in 1811. Door de Prefect van het arrondissement Nijmegen werd bij schrijven van 25 mei van dat jaar een verzoek gericht aan de toenmalige burgemeester van Gelder van Hernen-Leur. Wat hij letterlijk schrijft, treft u hiernaast origineel aan (U vertaalt het wel even).

Leur wilde dus scheiden van Hernen. Zeer vertrouwelijk deed de burgemeester een voorstel met betrekking tot de candidaten voor Burgemeester, een adjunct (loco) vijf raadsleden en tien vertrouwensmannen (vrouwen kwamen niet aan bod). C. van Balveren moest dan maar burgemeester (maire) worden en P. van Heumen diens plaatsvervanger. Als vijf raadsleden werden genoemd: J. van Kampen, J. Bastiaans, Joh. Steeg, die in Leur woonden en uit Nijmegen Mr. van der Steen en uit Bergharen G. van Swambacht.

briefprefectklein

Het inwoner zijn was toen geen vereiste. Vanaf 1818 is dat wel ingevoerd. De tien vertrouwensmensen waren J. van Kampen, J. Bots, Joh. Steeg, P. Jaspers, G. Frankot, C. Hulstijn, G. Gramser, W. Martens, W. Rijnen en F. de Wees.

Op dit antwoord is verder nooit gereageerd, tenzij het de averechtse mededeling van 31 december 1817 moet zijn, waarin Bergharen en Hernen-Leur worden samengevoegd: zie hiernaast.

(Klik op de afbeelding voor een grotere versie).

herindelingklein