Watervoorziening

Op het dorpspleintje tegenover de Hervormde Kerk in Leur was een waterput. Het was een gemeentelijke put, die ergens in de vorige eeuw was gemetseld en waaruit de inwoners van Leur water konden putten met hefboom en emmer. Niet iedereen was financieel bij machte om zelf bij huis een put te maken of pomp te laten slaan en daarom was zo’n gemeenschappelijke waterwinplaats een uitkomst. In de meeste dorpen was er een echte pomp op het dorps- of marktplein, maar die was weer duurder en voor het kleine Leur geen haalbare zaak. De gemeente moest ook zorgen voor een goed onderhoud van de put, die bovendien dienst kon doen als brandput.

Op 26 juni 1911 werd in de raadsvergadering een schrijven behandeld van Gedeputeerde Staten van 9 mei 1911. Er moet vanuit Leur al lange tijd flink geklaagd zijn over de slechte toestand van deze put en toen dat niet hielp, is er maar eens naar Arnhem geschreven. Vóór 1 juli moest dan ‘van bericht en raad worden gediend’. Nu was voor het herstel een metselaar ingeschakeld, maar die heeft nog een paar weken moeten wachten op het zakken van het water en daarna is het euvel verholpen. Geleidelijk aan gingen toch meer mensen over tot aanschaffing van een eigen pomp, geslagen of op een put en deed de gezamenlijke drinkwaterput geen dienst meer. De Canadezen, die ons hier in de herfst van 1944 mede kwamen bevrijden, vonden de put toch maar gevaarlijk voor de Leurse kinderen en stortten hem dicht met steenpuin. Jammer wel voor sommige jeugdige Leurenaren, die er al eens een pan met pudding uithaalden, die een Leurse moeder er in had gehangen en daarmee de put als kelder of koelkast gebruikte.

Maar ook Leur en vanzelfsprekend ook Bergharen en Hemen moesten mee gaan doen met alle vernieuwingen en verbeteringen en daartoe hoorde ook de aansluiting op het waterleidingnet. In april 1933 kwam een brief binnen van het gemeentebestuur van Druten om de wenselijkheid tot het instellen van een onderzoek te bespreken. Dat gold voor het hele Rijk van Nijmegen en het Land van Maas en Waal. Praten was geen bezwaar, maar wel werd de boodschap meegegeven om niets toe te zeggen. Wat in Druten en Wijchen ‘waar meer geld zat’, nodig werd geacht, hoefde nog niet hier te worden overgenomen. De crisistijd had al zoveel gezinnen in nood gebracht, dat er gewoon niets meer bij kon. Bovendien hadden de plaatselijke smeden nu wat werk met pompen slaan en repareren er van en voor de waterleiding zou wel een duur stadsbedrijf moeten worden ingeschakeld. Daar waren ze het met en alien roerend over eens. De vergadering van de gezamenlijke gemeenten werd gehouden en het resultaat was, dat de meest ondernemende burgemeester uit de streek nl. Bruineman uit Druten zich voor het karretje ging spannen. Hij schreef een brief aan alle burgemeesters in de streek om aan de gemeenteraden voor te stellen tien centen per inwoner bij te dragen ‘in de kosten, verbonden aan het opmaken van een plan VOCIT een waterleiding in de streek door het Rijksbureau voor Drinkwatervoorziening’. Burgemeester en Wethouders hadden er geen goed woord voor over. Zij stelden de raad voor om voor dat doel geen gelden beschikbaar te stellen, omdat de kosten van aanleg van drinkwaterleidingen in deze gemeente zeer hoog zouden zijn wegens de verspreide ligging der huizen. De ingezetenen zouden in deze slechte tijd over het algemeen de kosten toch niet kunnen betalen. Daarbij was het drinkwater in deze gemeente van goede kwaliteit en de bevolking had voor een drinkwaterleiding niets over. En de raadsleden knikten instemmend en burgemeester Bruineman greep naast het gevraagde dubbeltje.

Ook de Bergharense pastoor had in zijn tuin een eigen put. Hier op de foto Koba Uijen.

In 1936 kwam de aanleg weer aan de orde, maar de pompen werkten blijkbaar allemaal nog goed, want alle raadsleden waren van oordeel, dat waterleiding voor de gemeente Bergharen een overbodige luxe was. Toch waren er toen al mensen, die er wel heil en vooral gemak in zagen en die plaatsten zelf een motorpompje op een puls of puntstuk, dat de smid de grond in werkte en voor de levering van het water hoefden ze niets te betalen en alleen de kosten van de buizen naar beneden en het motorpompje met nog wat ruwolie kwamen voor hun rekening. Daarmee maakten zij een enorme reclame en vooral de grotere boeren, die in de winter vaak een paar uur per dag moesten pompen om de dorst van het vee te lessen, kregen zin in het gemak van het losdraaien van de kraan.

De oorlogsjaren naderden, er was weer werk, er werd meer verdiend en dus steeg het aantal gegadigden voor water uit ’t kraantje. De oorlog stak er echter een stokje voor en het was weer wachten op betere tijden. Die kwamen wel wat betreft de inkomsten, maar de Materialen bleven de eerste jaren nog schaars. Het duurde tot 1957 voordat de Waterleidingmaatschappij diepe sleuven langs de wegen ging graven en er grote buizen in legde om het water te ‘vervoeren’. Het had intussen de gemeente heel wat inspanning gekost om dit allemaal rond te krijgen, want het was niet alleen een kwestie van wat leidingen, er moest een groot waterstation aan de Scharenburg in Puiflijk worden gebouwd met reservoirs en diepeputten. Daarbij kreeg de gemeente te doen met onrendabele en superonrendabele aansluitingen, waarvoor extra geld op tafel gelegd moest worden. Nog erger was het echter met de niet aangesloten en wel aansluitbare percelen. Dat kostte de gemeente een soort boete in de vorm van een vaste bijdrage per jaar. De Waterleidingmaatschappij had nu eenmaal toch kosten en die moesten ergens vandaan komen. Er was echter toen geen raadslid meer, dat er aan dacht om daar tegenop te komen. Iedereen was plotseling het pompen moe. Geleidelijk aan zijn bijna alle percelen op het waterleidingnet aangesloten. Zelfs de percelen diep in het poldergebied.

Er zijn ook nog enkele mensen gebleven met een eigen waterleidingsysteem en soms zelfs in combinatie met een aansluiting op het officiële waterleidingnet. In de bebouwde kom is het zelfs verplichting geworden om aan te sluiten. Omdat het water uit de waterleiding vanwege de toegevoegde chloor niet zo best is voor de tuin, hebben ook vele particulieren voor hun bedrijf, maar ook voor hun tuintjes, een puls of puntstuk geslagen en kan er volop gesproeid worden zonder dat de watermeter tot grote hoogte stijgt en de kosten verhoudingsgewijs meestijgen. Het water, dat in Puiflijk uit de grond wordt gehaald, wordt over het hele land van Maas en Waal verspreid en ook naar Wijchen. Nu was de installatie in Puiflijk daar ontoereikend voor en daarom moest er een reservoir worden gebouwd, dat ’s nachts zou worden gevuld en overdag water af kon leveren. Dat werd de watertoren van Leur, die met een hoogte van 40 meter als een machtige heerser boven het landschap uitsteekt. Op 17 maart 1959 werd met de bouw begonnen en op 27 september 1960 werd hij door Prof. Krul, naar wie hij ook is genoemd, in gebruik gesteld. Het reservoir boven in de toren heeft een inhoud van 800 m3. Voor f 600.000,- werd deze ‘Leuromast’ gebouwd en daar was alles, zelfs de tuinaanleg, bij inbegrepen.

Het ’s nachts verzamelde water kan overdag in Wijchen worden afgenomen. Om dat water boven in die toren te krijgen, is in Bergharen in de buurt van de Tolbrug een opjaagstation gebouwd.

Watertoren te Leur

De gemeente Wijchen heeft er in die jaren een van de wethouders als pion voor ingezet om de bouw van die toren te verwezenlijken in die gemeente. Het water was voor Wijchen en dus moest ook daar de toren terecht komen. Zo’n pompeus geval paste bij een groeigemeente. Het was ook duidelijk de mening van de ingezette wethouder, maar toen hij informeerde waar de aanvraag voor de bouwvergunning bleef, kreeg hij ten antwoord, dat de vergunning al door de gemeente Bergharen was verleend. Het moge voor Wijchen een troost zijn, dat deze gedachte nu op 1 januari 1984 verwezenlijkt wordt.