Twee afdelingen

TWEE AFDELINGEN MET EEN EIGEN FINANCIELE HUISHOUDING

De Loco Wethouder
De Loco,
Bergharen
De Wethouder,
Hernen

Bij de herindeling van 1 januari 1818 ontstond in deze gemeente een voor ons land bijna unieke situatie betreffende het voeren van een afzonderlijke huishouding voor Bergharen en voor Hernen-Leur. Slechts een paar gemeenten in eigen omgeving kenden een soortgelijke regeling. Zij werd genoemd een ‘verbandregeling tusschen de inkomsten en uitgaven der afdeling Bergharen, der afdeling Hernen en Leur en die der algemeene huishouding’. Tussen 1810 en 1814 hadden, in verband met de Franse bezetting, leveranties van levensmiddelen (vieres) plaats aan de Franse legers. De gemeente Bergharen heeft daarvoor een schuld moeten aangaan van f 1890,- en de gemeente Hernen-Leur van f 1854,-. Toen in 1818 deze twee gemeenten werden samengevoegd kwam ook een liquidatie tot stand van de gedane leveranties. Een aantal inwoners kon aanspraak maken op de van de liquidatie afkomstige gelden. In Hernen-Leur waren de mensen echter dusdanig goed bij kas en bovendien de gemeente zo gunstig gezind, dat zij afzagen van de aanspraak op geld ten gunste van de kas van de voormalige gemeente Hernen-Leur. Dit betekende dus een voordeeltje van f 1854,-en voor dat bedrag werden twee inschrijvingen op de Grootboeken der Nederlandse werkelijke schuld genomen. De 2 1/2 procent rente van deze obligaties tot een bedrag van f 46,35 werd jaarlijks op de begroting van Hernen-Leur gebracht op een post met de overduidelijke en niet mis te verstane titel ‘inkomen, die de in­komsten dezer gemeente die van Bergharen overtreffen’. Reeds toen stond Hernen-Leur bekend als rijker dan Bergharen. Volgens sommigen is dat nu nog het geval. De oorzaak hiervan, blijkt hier dus, moeten we zoeken in de Franse tijd. Natuurlijk had dit in 1818 meteen genivelleerd moeten worden, maar in die tijd heerste er een andere mentaliteit over gelijke rechten en verplichtingen en dus bleef deze situatie jaren lang bestaan. Wat Bergharen tekort kwam werd jaarlijks gedekt door de Hoofdelijke omslag (een belastingstelsel) die in Bergharen daardoor hoger kwam te liggen dan in Herren-Leur. Voor de algemene uitgaven moesten de beide voormalige gemeenten n.l., gezien het toen bijna gelijke inwonertal, evenveel bijdragen. Deze methode kreeg in 1859 zelfs nog een wettelijke bekrachtiging van Gedeputeerde Staten en de Kroon.

Op bepaalde tijden kwam het zelfs zo ver, dat het financieel evenwicht tussen de twee afdelingen, door niet te voorziene of te voorkomen omstandigheden, totaal werd verbroken. Zo bijvoorbeeld de omstandigheid dat Bergharen in die tijd aanmerkelijke bedragen moest uitkeren voor behoeftige krankzinnigen, terwijl dat Hernen-Leur een tijd lang geen cent kostte. In 1929/1930 moest Bergharen het vermenigvuldigingscijfer van de progressieve gemeentelijke inkomstenbelasting vaststellen op 5 1/2 terwijl Hernen­Leur het kon redden met 2 procent, zodat de belasting in Bergharen bijna 3 maal zo hoog was. Het was echter moeilijk deze wantoestanden weg te werken. De nieuwe financiële verhoudingswet bracht in 1931 een dusdanige nivellering van de belastingdruk, dat deze voor afdelingen gelijk werd gesteld. Er werd van toen af aan geen rekening meer gehouden met afdelingen. Daarbij kwam ook nog, dat het inwonertal van Bergharen sneller steeg dan van Hernen-Leur. Het zou onredelijk zijn de bestaande vorm te handhaven. Het sterkere element zou zich steeds meer gaan verrijken ten koste van het zwakkere.

Het was voor een gemeentebestuur niet meer te verdedigen om deze toestand te laten voortbestaan. Daarbij kwam nog, dat het voortbestaan van de afdelingen veel administratief werk kostte. Een voorstel tot nivellering werd in februari 1931 bij de gemeenteraad ingediend en deze had er geen enkele moeite mee om dit over te nemen. Een van de ‘mooie’ voorbeelden van de onderlinge strijd over de financiën, liet de inmiddels overleden gemeentewerker Hendrik van de Gheijn na. Iedere afdeling kocht b.v. de eigen grind voor onderhoud van de wegen. Ieder had daarvoor een bedrag uitgetrokken. Op een gegeven moment raakte de grind in Bergharen op en Hernen had nog wat voorraad liggen op een keier­hoop (vroeger kits genaamd) zoals die hier werd genoemd, langs de weg. De Bergharense wethouder, die dergelijke zaken regelde, sprak met Hendrik af dat deze twee kruiwagens vol in Hernen zou halen. Daar zou Hernen ‘dat ’t toch zat had’ niets mee lijden en de wethouder nam de verantwoording op zich. Het moest gewoon in werktijd op helderlichte dag gebeuren om maar net te doen of er niets aan de hand was en geen argwaan te wekken.

De eerste kruiwagen grind leverde geen problemen op maar bij de tweede kruiwagen kwam hij een Hernens raadslid tegen, die de Hernense wethouder tipte. Wekenlang is de goede verstandhouding verstoord geweest en moest de belofte worden gedaan om het volgend jaar twee kruiwagens grind van Bergharen aan Hernen over te dragen. De burgemeester moet nog hebben getracht om dit van meet af aan in de doofpot te stoppen. Hij meende de Hernense wethouder te kunnen bewegen om van ’terugvordering’ af te zien, maar deze gaf geen krimp. De burgemeester kreeg zelfs het verwijt te horen, dat wel te merken was dat ook hij in Bergharen woonde en dit dorp wilde bevoordelen. Tijdens een van de kermissen is onder het genot van een borrel de vrede gesloten, de grindkwestie vergeven, maar vergeten is natuurlijk nog wat anders. De door de toenmalige ambtenaar van Bergharen en latere wethouder van Druten, Gerard van der Wielen gemaakte caricature van beide wethouders kan hier als illustratie dienen. (Zie begin van dit hoofdstuk).