Al is het bedoeling een stuk historie te schrijven over de jaren 1818 tot 1984 – de jaren waarin Bergharen als gemeente bestond – men ontkomt er toch niet aan, om ook iets op papier te zetten over het ontstaan, de oorsprong van het gebied en van de dorpen zelf vóór 1818.
Het Land van Maas en Waal en het Rijk van Nijmegen hebben altijd al een bijzondere positie ingenomen. En in dat Maas en Waal nam Bergharen weer een aparte plaats in, terwijl toch vanuit het Rijk van Nijmegen een sterke aandrang werd en wordt uitgeoefend om dat Bergharen bij dat gebied te trekken. Een officiële kaart uit de vorige eeuw geeft echter duidelijk Bergharen, Hernen en Leur aan in Maas en Waal. Bij de Boerenbond en Boerinnenbond hoort het al jaren tot het Rijk van Nijmegen.
Ook bij vele gemeenschappelijke regelingen is dat het geval en de trek vanuit, maar ook naar Wijchen is de laatste jaren sterk toegenomen. Voor Hernen en Leur gold dat altijd al meer dan voor Bergharen.
Zelfs het dagblad De Gelderlander heeft al jaren het dorp Bergharen ondergebracht bij Maas en Waal, een tijd lang zelfs met Tiel er bij en Herren en Leur bij de omgeving van Nijmegen.
En Maas en Waal zelf voelde zich ook aangetrokken tot Bergharen en beschouwde het als een der zijnen, een dorp zoals de andere dorpen in dit gebied; De Maria-verering in Maas en Waal had en heeft Bergharen als middelpunt op de Kapelberg. Bergharen en Hernen en Leur hebben iets aantrekkelijks en nemen een speciale plaats in in dit grensgebied.
Er zijn heuvels, rond de dorpen liggen bossen, het natuurschoon nodigt uit tot bezichtiging en om er mateloos van te genieten. Wie hier nooit eerder kwam, staat verbaasd over de schoonheid en over het bijzondere van dit gebied: een heuvelland midden tussen de lage landen tussen twee rivieren. Het moet er al lang liggen en ook al lang bewoond zijn. De overlast van het water in de wintermaanden deed de bewoners naar de heuvels vluchten met have en goed.
Het moeten geleerde historici zijn geweest, die diep hebben gegraven en hebben uitgedokterd, dat er tijden zijn geweest, dat er dit allemaal niet was. Er wordt gesproken’ en geschreven over het pleistoceen, de tijd tussen 150.000 en 8.500 jaar vóór Christus. Op school leerden we, als kleine jongens, over diluvium, dat hetzelfde moest zijn als pleistoceen en over alluvium, een tijd waarin we nu nog leven, ook wel als tegenhanger van pleistoceen, holoceen genoemd.
En vóór die heel oude tijden van 150.000 jaar voor Christus hadden we nog de ijstijden, barre koude tijden, waarin via gletsjers vanuit het Noorden het ijs over het land werd gevoerd en alles vernietigde. Zowel in deze ijstijd, als in het pleistoceen, werden grote hoeveelheden zand en grint en klei afgezet. Langs de stromen ontstonden de oeverwallen en door verzanding van meerdere stromen groeiden ze uit tot stroomruggen.
Daartussenin lagen de komgronden, lage en natte gebieden met een slechte bodemstructuur. Een aparte bodemeenheid is de brede zandrug, welke niet alleen hier loopt, maar in feite zich uitstrekt vanuit Duitsland via Groesbeck, Herven, de Asselts en Wijchen naar Horssen en Puiflijk. Maar in Horssen is er sinds de ruilverkaveling West Maas en Waal, welke in de vijftiger jaren tot stand kwam, nog slechts een klein heuveltje over n.l. de oude kloosterberg en in Puiflijk kun je alleen nog maar de wat hogere ligging van het bewoonde dorp zien.
Het worden hier zandstuifruggen genoemd en daarop zijn de eerste dorpskernen ontstaan. Omdat er echter dijken zijn aangelegd, kon behoudens tijdens enkele watersnoden, waarvan die van 1861 en 1926 het meest bekend, maar even berucht zijn, er ook – zij het beperkt – in de lagere gebieden bebouwing en bewoning komen. Dat die bewoning zeker tot de laatste wereldoorlog maar gering is geweest, vindt zijn oorzaak wel in de afgesloten ligging tussen Maas en Waal met slechte verbindingen en de slechte economische toestand. Werd dan het water uit de rivieren meestal wel gekeerd, er bleven te veel lage gebieden over met een slechte ontwatering. De ontwikkeling werd tegen gehouden door veel grootgrondbezit en door roofbouw.
Daarbij kwam ook nog, dat in oorlogstijden dit gebied ook meestal een grensgebied was, dat vaak veranderde van veroveraar en de meeste veroveraars o.a. in de Tachtigjarige oorlog (1568 – 1648) en de Franse tijd (1795 – 1814) lieten de bevolking betalen of plunderden om zich in leven te houden. Strijd was er zelfs tussen de kerkelijke overheden, waarbij Maas en Waal behoord heeft tot de Bisdommen Xanten, Roermond en Den Bosch.
Een andere tegenwerkende factor is te vinden in het chauvinisme van de bevolking zelf. Wie uit vroeger jaren – en daarvoor hoeven we toch maar zo’n 50 à 60 jaar terug – nog weet welke gevechten er zowel letterlijk als figuurlijk zijn gevoerd over de wateroverlast in de eigen dorpspoldergebieden en het doorsteken van de zgn. kaden, weet ook maar al te goed, dat het tussen de dorpen onderling vaak slecht boterde en van een samenwerking geen of nauwelijks sprake was. De ontwikkeling stond hierdoor eeuwen stil. Kernen kregen geen kans om groot te worden.
Ieder probeerde zijn eigen boontjes te doppen en de onderlinge rivaliteit leidde tot soms hopeloze en vruchteloze situaties. Er wordt nog al eens smalend gesproken over de onderlinge ruzies op voetbalvelden en tijdens kermissen.
Ook echter over het trouwen van een jongen met een meisje uit een andere plaats. Jaloezie deed de eigen inwoners vaak besluiten de indringer met allerlei dreigementen over de grens te brengen en het meisje onder eigen hoede te houden.
Ook Bergharen deed daaraan vrolijk mee. Wie de strijd kent tussen kip, inwoner van Herren en eend, inwoner van Bergharen en het gezegde, dat het moeilijk is voor beide partijen om over de (Tol)brug te komen, zal dit bevestigen. Zelfs bij een trouwpartij tussen een Hernense jongeling en een Bergharense schone is het eens voorgekomen, dat de keuze van een kleuromslag voor een trouwboekje problemen opleverde. De bruidegom koos rood, de bruid groen. Een Salomons oordeel volgde: beide omslagen werden meegegeven en de strijd kon thuis verder gaan.
Toch zijn er talloze verbeteringen.
Verenigingen en instellingen werkten samen. Er ontstonden nieuwe verenigingen en stichtingen, die voor de drie dorpen dienden, zoals de Boerenbond, de Bouwvakbond, Bejaardenbond, de ruiterclubs, Missiethuisfront, carnavalsvereniging, E.H.B.O., Zonnebloem, Middenstandsvereniging, visclub, tennisvereniging, muziekvereniging, peuterspeelzaal, enz. Dit alles, die solidariteit, dient alleen maar sterker te worden nu de gemeentelijke eenheid op 1 januari 1984 wordt verbroken en onderlinge samenwerking meer dan ooit geboden is.