Samenvoeging van gemeenten speelt al vele jaren. Zij kwam voor het eerst ter sprake in 1795 bij de vestiging van de Eenheidsstaat, toen de Fransen ons land binnen vielen. Na het vertrek van de Fransen in 1813 kwam dit opnieuw aan de orde en elders is al de herindeling van 1818 uitvoerig ter sprake gekomen. Ook toen werd het gehele gebied er bij betrokken. Voor Bergharen bleef het rustig tot 1846. Op 29 april van dat jaar stond de eenvoudige mededeling vermeld, dat de zeven voornaamste grondeigenaren geen termen aanwezig achtten, om tot een eventuele samenvoeging met naburige gemeenten te besluiten. Die grondeigenaren hadden in die tijd heel wat in te brengen. Zij hadden kiesrecht en wie niets had, had in die tijd niets te zeggen. Ook de vrouwen niet. Die kwamen pas in 1917 aan bod. De rijke had het voor het zeggen, de arme lag voor de rijke op de knieën en had slechts te aanvaarden. Maar omdat ook de rijke niets voelde voor zo’n herindeling verdween het voorstel in de prullenmand. Er waren echter altijd wel lieden, die heil zagen in zo’n samenvoeging en vooral als tot in Arnhem geluiden doordrongen van het niet goed funktioneren van het gemeentebestuur, dan werd er plotseling gedreigd met opheffing. In 1848 was Baron Barthold van Verschuer benoemd tot burgemeester van Bergharen en in 1851 werd hij tevens burgemeester van Batenburg en Horssen. Het plan was om een administratieve reorganisatie door te voeren, maar in de praktijk heeft dit nooit goed gewerkt. Een herindeling is er al helemaal niet van gekomen, al werd er in 1852, een jaar na de invoering van een nieuwe gemeentewet, in Arnhem weer wat uitgebroeid, maar de resultaten ervan kwamen niet eens in Bergharen terecht. Ze bleven waar ze waren en liggen nog netjes opgeborgen in het provinciaal archief, dat echter weer onderdak heeft gekregen in het Rijksarchief. In datzelfde jaar zijn er ook plannen geweest, om Balgoij bij Wijchen te voegen, maar daarmee is tenslotte gewacht tot 1980. Een gedachte tot vereniging van Batenburg, Horssen en Appeltern heeft evenmin gehoor gevonden. In 1867 – 1868 rommelde het opnieuw, maar Bergharen ontsprong de dans, terwijl Druten en Horssen wat dichter bij elkaar kwamen, doch het tij nog hebben gekeerd. De eeuwwisseling verliep hierna op herindelingsgebied althans rustig. Pas in 1928 kwamen er weer berichten van Gedeputeerde Staten binnen. Op 8 mei werd door dat College aan de raad van Bergharen gevraagd wat deze dacht over een samenvoeging met Batenburg. Het initiatief daartoe was echter niet van Gedeputeerde Staten uit gegaan, doch van de gemeente Batenburg zelf. ’s Raads voorzitter, burgemeester Janssen, die Batenburg goed kende, want hij was er sekretaris geweest, stelde tijdens de vergadering van 28 mei, dat samenvoeging niet in het belang van Bergharen zou zijn. Op de sekretarie was wel berekend, dat bij samenvoeging met afzonderlijk gescheiden afdelingen, zoals toen met Bergharen en Hernen het geval was, het mogelijk toch voor Bergharen en Batenburg voordelig zou kunnen zijn. Hij beloofde een nader onderzoek in te stellen. Daar ging nog al wat tijd overheen en op 6 februari 1929 reclameerden Gedeputeerde Staten. In de raadsvergadering van 27 maart 1929 werd een overzicht gegeven van de bevindingen betreffende de financiële situatie van Batenburg, waarna de raad tegen samenvoeging stemde. Gedeputeerde Staten dokterden inmiddels een ander plan uit. Op 27 november 1929 deelden zij aan de gemeenten Batenburg, Bergharen en Horssen mede, dat de vorming van krachtiger eenheden tot aanbeveling diende door de samenvoeging van kleinere aangrenzende gemeenten met gelijk karakter. Dit zou ook leiden tot besparing van bestuurskosten: één burgemeester slechts, één sekretaris, één ontvanger, twee wethouders en 11 raadsleden in plaats van 21. Aan Burgemeester en Wethouders werd ‘het gevoelen’ gevraagd en aan de raad ‘het aanvankelijk oordeel’. De raad ging er op 25 februari 1930 op in, nadat een duidelijke uiteenzetting was gegeven over de voor- en nadelen. Dat Bergharen groter was dan Horssen en Batenburg speelde natuurlijk heel duidelijk mee.
De Prot. Chr. school in Bergharen, ook dienstbaar voor de dorpen in de omgeving.
Het zag er wel naar uit, dat deze samenvoeging door zou gaan, maar ook toen werkten de ambtelijke molens niet zo snel, want op 20 april 1934 is raadslid Toon Sommerdijk uit Hernen er tijdens de rondvraag maar weer eens over begonnen. Het nu zo bekende verwijt van potverteren zat ook toen de raadsleden al in het bloed, want de Hernense edelachtbare stelde voor om vóór een eventuele herindeling nog gauw enkele wegen in de gemeente te verharden. De voorzitter wilde liever wachten totdat er iets meer over de samenvoeging bekend was en het Leurse lid Gramser merkte op, dat de samenvoeging zeker zou uitblijven tot 1935 en daarom voelde hij er meer voor over te gaan tot wegenverbetering tussen de polders en het gemeentebestuur. Noch van het een noch van het ander kwam iets terecht.
Er was op 31 januari 1934 al een schrijven van Gedeputeerde Staten binnengekomen. Op 21 juni 1934 bracht de voorzitter rapport uit aan de raad. Een uitvoerig rapport voor die tijd, want het bestond uit negen getype bladzijden. Nu moet wel gezegd worden, dat er net te voren de eerste schrijfmachine op het gemeentehuis was aangeschaft. Uit het rapport bleek, dat de bevolking, hoe dan ook, er wel in was gemoeid. De voorzitter stelde het duidelijk: ‘Bijna de gehele bevolking der drie gemeenten, geestelijken zowel als leken, intellectuelen en niet-intellectuelen is gelijkelijk tegen samenvoeging. Ieder wil de zelfstandigheid van zijn eigen gemeente behouden en er desnoods offers voor brengen. Het psychologisch moment schijnt dus hier niet te zijn aangebroken. Deze bezwaren werden door de raad gedeeld. Er volgde voorts een enorme opsomming van argumenten tegen samenvoeging. Bijna alle regelingen werden aangehaald. Het onderwijs zou zelfs meer kunnen gaan kosten voor Bergharen, omdat Horssen en Batenburg nog geen kleuterschool hadden. De belastingen en de platte beurzen kwamen er aan te pas: ‘De gemeenten Bergharen, Horssen en Batenburg worden wel eens genoemd ‘dorado’s op belastinggebied, maar in de beurzen der belastingplichtigen ziet het er over het algemeen weinig paradijselijk uit, want de belastingdraagkracht is in de drie gemeenten gelijkelijk zeer gering. Door op de ‘kleintjes’ te passen, kan worden voorkomen, dat de belastingdraagkracht wordt overschreden’. Vooral stond er bij de bevolking groot bezwaar tegen de opheffing van de sekretarieën en ontvangerskantoren in twee der drie gemeenten, omdat daardoor het aanzien der dorpen wordt verminderd en het profijt van een nabij gelegen gemeentesekretarie enz. vervalt. Het vervoersprobleem sprak in die tijd belangrijk mee. Gedeputeerde Staten hadden er op gewezen, dat dit de laatste halve eeuw sterk was verbeterd, maar de ge-meente wees er op, dat dit helemaal niet juist was, omdat er gewoon geen auto’s waren en autodiensten onderling niet werden onderhouden. Er werd verondersteld, dat Bergharen het middelpunt zou worden en dan zouden de bewoners van Horssen en Batenburg te grote afstanden af moeten leggen. En dan tenslotte de behartiging van de belangen der inwoners. Deze zouden niet zo goed meer behartigd kunnen worden, omdat het aantal raadsleden beperkt werd. Conclusie: De samenvoeging was niet in het algemeen belang en de doorvoering van het plan werd ontraden. Wethouders en Raadsleden waren onder de indruk van deze voortreffelijke uiteenzetting. Slechts enkele punten en vragen werden er aan toegevoegd. Raadslid Gramser uit Leur vond geen enkel argument om vóór te zijn. Wethouder van Mullekom – zelf overigens nog al een krachtig figuur – meende dat er geen krachtigere gemeente uit voorkomt. Bovendien vond hij het roekeloos te menen, dat de nieuw te vormen gemeente niet noodlijdend zou kunnen worden en financieel was er geen voortuitgang te verwachten. Hendrik Jacobs zag geen grotere draagkracht en wethouder Jan van Mullekom wees er op, dat de schulden van de drie gemeenten lang niet gelijk waren. Wethouder van Bronkhorst had zijn twijfels over het zogenaamde voorbeeldbedrijf in Horssen en ook werd daar volgens hem weinig gedaan voor de werklozen. De stemming hierna was duidelijk: allen waren tegen samenvoeging. Ook in Arnhem kwamen ze onder de indruk van zoveel tegenstand en het plan verdween om in deze vorm nooit meer terug te keren. Wel kwam er in 1952/’53 weer een oud plan op tafel: weer de samenvoeging van Bergharen en Batenburg. Op 23 december 1953 legden Gedeputeerde Staten dit plan weer voor aan beide gemeenteraden. Dit keer had Batenburg er niet om gevraagd. In 1928 wel. Nu was er wat anders aan de orde en de reaktie van Batenburg was duidelijk anders dan hetgeen de raad er in 1928 van zei. In Bergharen was intussen heel wat vooruitgang geboekt. Twee nieuwe scholen, bouw van woningen, woningverbeteringen en -splitsingen, aankoop bouwterrein en aanleg van 14 km geasfalteerde wegen. De kas was echter leeg en een bijzondere uitkering uit het gemeentefonds was noodzakelijk. Batenburg zat er iets beter voor en de bedragen uit het gemeentefonds zouden bij vergroting van de gemeente meer dan naar evenredigheid stijgen. Bergharen had zelfs zin in het Duitse bezit langs de dijk, dat als vreemd vermogen na de Tweede Wereldoorlog werd binnen gehaald. Vanuit de raad kwam volledige instemming. De leden zagen groot-Bergharen met bijvoeging van het kleine Maasstadje met stadsrechten al zitten. Het ambtenaren¬korps – twee in getal! – eveneens, want het aantal inwoners zou boven de 2000 stijgen en dat betekende een mooie salarisverhoging! Gedeputeerde Staten legden hun plan voor aan de Minister van Binnenlandse Zaken en dat was in die tijd de bekende Dr. Beel, die zich persoonlijk op de hoogte kwam stellen van de situatie. Dat was al iets heel bijzonders in die tijd voor een minister. Hij maakte er echter niet veel woorden aan vuil. Zijn conclusie was gauw getrokken. Hij onderkende de Batenburgse moeilijkheden als super kleine gemeente. Hij deed een oplossing aan de hand, vertrok weer naar Den Haag en Gedeputeerde Staten trokken het plan in. Het stadje bleef zelfstandig en Bergharen was een illusie armer. De Batenburgse raadsleden lachten in hun vuistjes en hebben zich van toen af aan als leeuwen verzet tegen elk herindelingsplan. In 1968 ontwaakte bij de Provincie de herindelingsgeest opnieuw. De plannen werden grootser opgezet. Maas en Waal en het Westelijk deel van het Rijk van Nijmegen met de gemeenten Beuningen, Ewijk, Druten, Horssen, Wamel, Dreumel, Appeltern, Heumen, Overasselt, Batenburg, Bergharen en Wijchen werden er bij betrokken. Het volk stond op. Kranten werden vol geschreven en bijeenkomsten belegd, akties gevoerd. Voor- en nadelen werden uitgesponnen. De massa was tegen. De argumenten van meer bestuurskracht, een sterker ambtenarenapparaat en meer deskundigheid spraken de mensen nauwelijks aan. Hoe progressiever men was, hoe behoudener men zich voor deze herindeling opstelde. Wat was moest blijven. Iedere gemeente kon zich plotseling zelf wel redden en wat ze niet zelf konden, werd wel via gemeenschappelijke regelingen en goed onderling overleg opgelost. Na een jaar bekvechten en eindeloos geschrijf leek het er op, dat het grote plan de eindstreep nooit zou halen. De ijskast deed weer goede dienst. Het hart van velen kreeg weer rust. Toen kwam 1976. De ijskast ging weer open, het ontdooiingsproces ging snel. Gedeputeerde J. Hendrikx werd tussen de hurries gespannen en ging de herindelingskar trekken. Een nieuw plan met alternatieven kwam te voorschijn en daar moesten de gemeenteraden en de bevolking maar eens hun zegje over doen. Daaraan was geen gebrek. De bevolking was intussen mondfiat geworden en viel aan. Feller dan ooit tevoren. Maar het volk toonde zich ook verschrikkelijk verdeeld. Gedeputeerde Hendrikx woog de kansen en bouwde met zijn ambtenaren steekhoudende argumenten op. Hij mengde zich in de streek tussen het strijdgewoel en verdedigde het standpunt van de Provincie. Praten en discussiëren met zo’n grote massa was ondoenlijk en hij ging verder overleggen met een commissie, bestaande uit vertegenwoordigers van alle gemeenten. Over het feit of er een herindeling moest komen viel niet meer te discussiëren. Dat lag bij Gedeputeerde Staten al vast. Daar was ook Den Haag het al mee eens en er werd een minimumnorm van 10.000 inwoners gesteld. Het was alleen nog zaak om het er over eens te worden hoe de nieuwe gemeenten er uit zouden gaan zien. In de commissie werd overeengekomen en aan het Rijk en de Provincie doorgegeven, dat bij een eventuele herindeling de gemeenten integraal moesten overgaan naar een nieuwe gemeente. Bergharen koos in eerste instantie voor behoud van zelfstandigheid en als eerste alternatief, als de zelfstandigheid geen haalbare kaart zou zijn, voor aansluiting bij Wijchen. Er was tussendoor al wel eens voorgesteld een zgn. groengemeente te vormen met Batenburg, Appeltern, Horssen, Bergharen en misschien zelfs Winssen er bij, doch dit plan struikelde op andere gedachten van de overige gemeenten. De kranten stonden weer vol over het voor en het tegen en uiteindelijk kwam het wetsvoorstel er. De vaste kamercommissie kwam in de streek polshoogte nemen, de Raad van State adviseerde, het Ministerie van Binnenlandse Zaken wikte en woog en tenslotte in 1983 op 18 mei beslistte de Tweede Kamer en op 6 juli de Eerste Kamer en tegelijk kwam het Staatsblad van de Pers. Wijchen, Bergharen en Batenburg worden per 1 januari 1984 samengevoegd.
Er hebben tegelijkertijd wat grenswijzigingen plaats, waarbij de Aspert en Roedensestraat met vier woningen en de Kooistraat met vijf woningen bij Druten worden gevoegd. Piekenbroek in het Hernense veld met twee woningen komt van Beuringen naar Wijchen en zij horen bij het dorp Hernen. Het recreatieprojekt de Groene Heuvels, dat grotendeels al in Ewijk en dus in de gemeente Beuningen lag, verdwijnt op de kaart in zijn geheel naar de gemeente Beuningen. In Bergharen wordt dit de grootste miskleun van het gehele herindelingsplan genoemd. De naam Groene Heuvels is ontleend aan de sinds de ijstijd bestaande heuvelrug, die in Bergharen zijn hoogtepunt heeft. De Groene Heuvels zijn een nieuwe ent, een nieuwe uitloper van die heuvels. Elke vreemdeling, die hier komt kijken of de kaart bestudeert, komt tot de conclusie, dat dit recreatieprojekt bij Bergharen hoort. Van daaruit is er geen dorp van de gemeente Beuningen te zien. Het ziet er dus wel heel duidelijk naar uit, dat dit recreatieobjekt, dat dreigt uit te groeien tot dicht bij de bebouwde kom van Bergharen, toch altijd zal blijven heten: de Groene Heuvels bij Bergharen. Bergharen heeft de naam gekregen de herindeling wat al te snel te hebben geslikt. Nadat al eerder de afdelingen Bouw- en Woningtoezicht en ook Sociale Zaken aan Wijchen waren overgedaan, deed het gezamenlijk personeel in 1979 het voorstel om in Wijchen zoveel mogelijk ingepast te worden en het werk via een dienstverleningscontract aldaar te laten uitvoeren. De herindeling werd als onafwendbaar aanvaard en het personeel zou dan tijdig zijn ingepast. Naar andere redenen van deze stap mag men natuurlijk zoeken – en de krant deed dat al door te schrijven over oneigenlijke redenen -, maar in de officiële versie, die ook door het personeel zelf tegenover de gemeenteraad werd verdedigd, gaven de eerder aangehaalde motieven de doorslag en het voorstel werd met 5 tegen 2 stemmen aanvaard. Er was iets unieks geboren en in januari 1980 vertrok het merendeel van het personeel naar Wijchen. Het dienstverleningscontract werd afgesloten voor een tijd van vier jaar. Het was een zeer voorzichtige termijn, want de verwachting was, dat de herindeling reeds op 1 januari 1981, hoogstens 1982, rond zou zijn. Achteraf blijkt die termijn op de dag af maar net toereikend te zijn. Zo liggen nu duidelijk de feiten. De inpassing is rond, al moet dan wel gesteld worden, dat alle ambtenaren, zowel van Wijchen als van Batenburg en Bergharen, per 1 januari 1984 zijn ontslagen en in de loop van het daarop volgende half jaar weer een benoeming moeten proberen te krijgen. Duidelijk is echter, dat dit weinig problemen voor de ingepasten gaat opleveren. In de andere gemeenten, die ook worden samengevoegd, zijn die problemen er wel en het zal nog heel wat tijd en inspanning kosten om dit voor iedereen naar tevredenheid op te lossen. Hoe dan ook: van terugdraaien is geen sprake meer. Een hulpsekretarie moet er echter wel komen, maar die toezegging ligt al op tafel.